25 november 2025
In deze internationale observationele studie werden Strange Situation Procedures (SSP) van 229 ouder-kinddyades (afkomstig uit 115 families, waaronder 16 gezinnen met een tweeling) onderzocht. Daarmee vult deze studie een belangrijke kennishiaat: de goudenstandaardtest om hechtingsrelaties te meten (de SSP) was nog nooit eerder toegepast op deze gezinsvormen.
Tussen 2013-2016 hebben de onderzoekers de SSP toegepast bij kinderen van 12 maanden oud en hun ouders. Wat blijkt? Er waren geen verschillen in hechting tussen kinderen die opgroeien in twee-moeder-, twee-vader-, of moeder-vader gezinnen die gebruik hebben gemaakt van ART.
Het percentage kinderen dat een veilige hechting laat zien (53.7%) komt overeen met het percentage veilig gehechte kinderen in een grootschalige wereldwijde meta-analyse (51.6%). Dat suggereert dat kinderen die opgroeien in diverse gezinsvormen zich even vaak veilig hechten als kinderen in gezinsvormen die, voor zover bekend, geen gebruik hebben gemaakt van ART.
De deelnemers in deze studie waren afkomstig uit Nederland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. Hoewel de hechtingsrelaties tussen gezinsvormen vergelijkbaar lijken, laten de resultaten van deze studie zien dat dat tussen landen niet altijd zo is: Nederlandse kinderen zijn vaker veilig gehecht dan kinderen uit het Verenigd Koninkrijk.
De onderzoekers suggereren dat ouders in het Verenigd Koninkrijk mogelijk minder tijd, support, of zelfvertrouwen hebben om te investeren in een veilige hechtingsrelatie. De oorzaak hiervan kan liggen in minder goede structuren omtrent ouderschapsverlof. Ook spelen mogelijk minder positieve attituden ten opzichte van twee-moeder- en twee-vadergezinnen in de omgeving een rol. Deze contextuele verschillen in hechtingsrelaties in deze gezinsvormen, vormen een belangrijke richting voor toekomstig onderzoek.
Sinds 1978 is de Strange Situation Procedure (SSP) een belangrijk observationeel instrument om in kaart te brengen hoe kinderen aan hun ouders zijn gehecht. Tijdens deze taak worden ouders en hun kind twee keer van elkaar gescheiden en twee keer herenigd. Na afloop worden hun gedragingen tijdens de taken geobserveerd om te beoordelen hoe veilig het kind zich aan de ouder heeft gehecht.
Hoewel dit instrument de gouden standaard is voor het meten van hechtingsrelaties bij kinderen, wordt het vooral gebruikt in heteroseksuele gezinnen en maar zelden bij pleeg- en adoptiegezinnen. Hierdoor is ons begrip van hechting in andere, meer diverse gezinsvormen beperkt.
Daarom is dit een belangrijke studie met een heldere conclusie: “Variaties in gezinsvormen—zoals de seksuele oriëntatie van ouders of het gebruikmaken van ART om zwanger te worden—zijn op zichzelf niet nadelig voor vroege ouder-kind relaties of de ontwikkeling van veilige hechting”.
Neem contact op met Dr. Loes van Rijn-van Gelderen.