Research Institute Child Development and Education
De belangrijkste onderzoekslijnen zijn:
Doel
Ontwikkeling van innovatieve ondersteuningstrajecten op het gebied van lezen, rekenen, werkhouding, emotioneel welbevinden. Met de invoering van Passend Onderwijs wordt van basisscholen verwacht dat leerlingen die moeilijkheden ervaren in de eerste plaats passende ondersteuning geboden wordt op school. Scholen hebben vaak echter niet de kennis noch de middelen om dit op een effectieve manier vorm te geven. De Universiteit van Amsterdam en basisscholen in de regio zijn daarom een samenwerking aangegaan om aan de ene kant passend onderwijs binnen de school vorm te geven en aan de andere kant stageplekken te bieden aan studenten van de master Orthopedagogiek. Tezamen zijn ondersteuningstrajecten vorm gegeven op het gebied van lezen, rekenen, werkhouding en emotioneel welbevinden. Deze trajecten bieden intensieve ondersteuning binnen de school, maar buiten de klas, aan kleine groepjes leerlingen met extra onderwijsbehoeften. Daarmee passen de trajecten binnen ondersteuningsniveau 3.
Belang
Met de invoering van Passend Onderwijs wordt van basisscholen verwacht dat leerlingen die moeilijkheden ervaren passende ondersteuning geboden wordt op school voordat zij verwezen worden naar de klinische zorg. Dit blijkt geen sinecure, vooral omdat er een groot gebrek is aan evidence-based zorgtrajecten op zorgniveau 3. Er is veel kennis beschikbaar over de ontwikkeling van leesvaardigheid, rekenvaardigheid, werkhouding en emotioneel welbevinden en ook over effectieve methoden van behandeling in een klinische setting. Er is echter nauwelijks onderzoek beschikbaar naar methoden of middelen waarmee ondersteuningstrajecten binnen een onderwijssetting effectief vormgegeven kunnen worden. De huidige trajecten zijn wetenschappelijk onderbouwd. Middels dit onderzoeksproject wordt de effectiviteit in de dagelijkse schoolpraktijk vastgesteld. De resultaten leiden enerzijds tot aanscherping van de trajecten en bieden anderzijds handvatten voor bredere toepassing binnen het reguliere onderwijs.
Methode
De Universiteit van Amsterdam en enkele Amsterdamse basisscholen zijn een samenwerking aangegaan om nieuwe vormen van passend onderwijs binnen de school te ontwikkelen en te evalueren. In het kader van dit project zijn studenten van de master Orthopedagogiek sinds 2014 actief op basisscholen. Zij bieden leerlingen passende ondersteuning en doen tevens gericht diagnostisch onderzoek om de ontwikkeling en problematiek van leerlingen nader in kaart te brengen en indien nodig te verwijzen naar hulp buiten school. In de onderzoekstak van dit project worden van leerlingen die hebben deelgenomen aan de ondersteuningstrajecten de scores voorafgaand aan en na afloop van het ondersteuningstraject verzameld in een database. Daarnaast worden leerlingen met vergelijkbare problematiek, maar (op dit moment) zonder gerichte ondersteuning, getest en gevolgd als controlegroep. Middels een vergelijking van de ontwikkeling in de interventie- en controlegroep wordt inzicht verkregen in de effectiviteit van de ondersteuningstrajecten. Aanvullend wordt gekeken of de effectiviteit (mede) bepaald wordt door 1) kenmerken van de trajecten, zoals het gevolgde programma en de implementatiewijze, 2) kenmerken van de leerlingen, zoals leeftijd, gender, etnische achtergrond en het startniveau, 3) kenmerken van de behandelaars, zoals werkervaring, de relatie met de leerlingen, maar ook persoonlijkheidsvariabelen en 4) de mate van betrokkenheid van de intern begeleider en leerkrachten vanaf het selecteren van de leerlingen tot aan de evaluatie van het ondersteuningstraject.
Er bestaan verschillende aanbieders en verschillende programma’s gericht op het bevorderen van technische lees- en spellingvaardigheid. We onderzoeken de opbrengsten van die programma’s, mits we ervan zijn overtuigd dat de programma’s een theoretisch gegronde en pedagogisch-didactisch verantwoorde inhoud hebben. Zo werken we bijvoorbeeld samen met Taalblobs en Zien in de Klas.
Om leerlingen optimaal te ondersteunen bij rekenachterstanden, hebben scholen programma’s en materialen nodig die effectief zijn gebleken voor het verminderen van rekenachterstanden. In dit project onderzoeken we de effectiviteit van Rekensprint, een programma gebaseerd op kennis over de rekenontwikkeling en gericht op leerlingen met ernstige tot zeer ernstige rekenachterstanden. We onderzoeken of Rekensprint effectief bijdraagt aan het verkleinen van rekenachterstanden voor leerlingen in de groepen 4 tot en met 7 met rekenproblemen van het primair onderwijs.
Veel kinderen met een taalontwikkelingsstoornis hebben ook ernstige en hardnekkige woordleesproblemen. In dit project onderzoeken we de dyslexiebehandeleffectiviteit voor kinderen met TOS die ook dyslexie hebben. Dat doen we aan de hand van twee vergelijkingen. Eerst vergelijken we de lees-en spelingsuitkomsten van een groep kinderen met TOS die het cluster 2 onderwijs volgen en een specialistische dyslexiebehandeling krijgen met die van eerdere cohorten uit het cluster 2 onderwijs, d.w.z. kinderen met TOS in het cluster 2 met dezelfde ernstige leesproblemen zonder specialistische dyslexiebehandeling. Daarnaast vergelijken we de effectiviteit van de dyslexiebehandeling van kinderen met TOS uit cluster 2 met dyslexie met die van een groep kinderen met enkelvoudige dyslexie en met een groep kinderen met ADHD in cluster 4 met dyslexie. De onderzoeksresultaten gaan ook bijdragen aan een handreiking over dyslexiediagnostiek en behandeling bij kinderen met TOS en dyslexie.
Er gebeurt veel in de wetenschap en praktijk op het gebied van zowel mondelinge taalvaardigheid als schriftelijke taalvaardigheid, in het bijzonder technisch lezen en spellen. In een grootschalig vragenlijstonderzoek hebben wij onderwijs- en zorgprofessionals gevraagd naar hun kennis over deze onderwerpen, hun krachten in het werken met kinderen aan deze vaardigheden en hun twijfels/zorgen hierbij.
Hoewel basisvaardigheden zoals lezen, schrijven en rekenen essentieel zijn voor maatschappelijke participatie, krijgt dyscalculie veel minder aandacht in onderzoek dan dyslexie. Dit leidt tot beperkte kennis over zowel de kenmerken van kinderen met dyscalculie als de effectiviteit van behandelingen. In dit project onderzoeken we welke kinderen met ernstige en hardnekkige rekenproblemen worden doorverwezen naar dyscalculiezorg. Daarnaast onderzoeken we de effectiviteit van specialistische dyscalculiebehandeling. Daarover bestaat momenteel nauwelijks wetenschappelijke informatie. Door gebruik te maken van uitgebreide gegevens van RID Taal Rekenen worden kindkenmerken, diagnostiek en behandelingsresultaten geanalyseerd. Tezamen leidt dit project naar inzicht in wie dyscalculiezorg ontvangt en hoe effectief deze zorg is, met het doel de ondersteuning voor kinderen met dyscalculie te verbeteren.
Kinderen met een TOS kunnen zich minder verbonden voelen met school, ervaren moeilijkheden bij sociaal en talig leren en blijken vaker slachtoffer van pestgedrag. Een goede relatie met de leerkracht of met leeftijdgenoten (peers) kan helpen om deze problemen te voorkomen of te verminderen. In dit project wordt onderzocht in hoeverre leerkracht-leerlingrelaties en peerrelaties verschillen tussen kinderen met en zonder taalproblemen én kijken we welke klas-, leerkracht- en kindkenmerken bijdragen aan de kwaliteit van die relaties.
In dit project wordt nagegaan in hoeverre leerkrachten en hulpverleners empathische stress ervaren in interacties met leerlingen of met cliënten. Empathische stress verwijst naar het overmatig meevoelen met leerlingen en cliënten, waarbij het niet meer lukt om voldoende afstand te nemen en de motivatie of energie verdwijnt om degene verder te helpen. Er wordt onderzocht of en hoe we empathische stress betrouwbaar kunnen meten, maar ook of dit concept verband houdt met de kwaliteit van de leerkracht-leerlingrelatie, emotionele uitputting en burn-out van de leerkracht en van de hulpverlener. Het uiteindelijke doel is om leerkrachten en hulpverleners meer handvatten te geven om adequaat om te gaan met empathische stress in interacties.
Uit eerder blijkt dat positieve relaties met leraren zorgen voor meer betrokkenheid, betere prestaties en minder probleemgedrag voor leerlingen in het voortgezet onderwijs. We weten echter nog weinig over hoe we leraar-leerlingrelaties in het voortgezet onderwijs kunnen versterken. In dit project onderzoeken we daarom de effectiviteit van twee interventieprogramma’s voor het verbeteren van mentor-leerlingrelaties in het voortgezet (speciaal) onderwijs:
1) Leerkracht-Leerling Interactie Coaching (LLInC): LLInC maakt gebruik van relatiegerichte reflectie door de mentor om de relatie met leerlingen te verbeteren. LLInC bestaat uit vier gesprekken die specifiek gaan over twee leerlingen waarmee de mentor de relatie als moeilijk ervaart.
2) Ik ken jou!: Mentor en leerling voeren samen een gesprek over dingen die zij gemeenschappelijk hebben (hobby’s, interesses etc.). Hierdoor wordt een gevoel van verbondenheid gecreëerd, waardoor hun onderlinge relatie verbeterd.
Het meeste onderzoek naar leerling-leraarrelaties in het voortgezet onderwijs (vo) richt zich op relaties met leraren in het algemeen of één specifieke leraar (meestal de mentor). Leerlingen in het vo hebben echter 10-15 verschillende leraren per week en het is aannemelijk dat leerlingen met elk van hun leraren een unieke relatie opbouwen. In verschillende onderzoeken hebben Debora Roorda en collega’s aangetoond dat dit inderdaad het geval is. Verder hebben zij onderzocht hoe relaties met verschillende leraren samenhangen met het schools functioneren (schoolse betrokkenheid, gedragsmatig functioneren) van vo-leerlingen. In een aantal lopende projecten wordt gezocht naar factoren die kunnen verklaren waarom leerlingen positieve of juist negatieve relaties opbouwen met specifieke leraren.
Naast leraren krijgen veel kinderen ook te maken met andere professionele opvoeders. Voorbeelden daarvan zijn pedagogisch medewerkers in de buitenschoolse opvang (bso) voor kinderen in de basisschoolleeftijd en gezinshuisouders voor uithuisgeplaatste jongeren. In een aantal lopende projecten onderzoeken Debora Roorda, Ruben Fukkink en Hanneke Creemers of kinderen/jongeren kwalitatief verschillende relaties opbouwen met professionele opvoeders in verschillende contexten (school, bso, gezinshuizen).
Publicaties die reeds binnen deze projecten zijn verschenen:
Jongeren met een autismespectrumstoornis krijgen veelal wekelijkse ondersteuning op het gebied van allerlei vaardigheden. In dit onderzoek wordt nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de begeleidingsrelatie tussen jongeren en hun hulpverleners bijdraagt aan de vooruitgang op begeleidingsdoelen en de tevredenheid over de vooruitgang van deze doelen.
Leesonderwijs vormt een belangrijk onderdeel van het lesaanbod op Nederlandse basisscholen. Een aanzienlijk deel van de leerlingen leert met dit leesonderwijs voldoende tot goed lezen. Ongeveer 25% van de leerlingen profiteert echter onvoldoende van de reguliere leesinstructie. Zij hebben extra hulp nodig om te leren lezen. Van weinig interventies is de effectiviteit in de Nederlandse context bewezen (Scheltinga & Elderenbosch, 2021). In de huidige studie wordt de effectiviteit onderzocht van het computergestuurde leesondersteuningsprogramma Flits! Tutorlezen.
Kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) hebben naast problemen in de mondelinge taalvaardigheid vaak moeite met geschreven taal. Er is relatief weinig bekend over de mate van en het soort spellingproblemen. Voor dit onderzoek zijn dictees en een schrijfopdracht afgenomen bij leerlingen met TOS in groep 7 en 8 in het speciaal onderwijs en bij leerlingen zonder TOS in groep 4 t/m 7 in het regulier onderwijs. We kunnen daarmee de volgende vragen beantwoorden:
Om meer inzicht in de verwerving van spellingregels te krijgen, worden bijdragende factoren daaraan gezamenlijk onderzocht. Resultaten over de invloeden van kind-, woord- en instructiekenmerken worden gebruikt om theoretische modellen te vertalen naar de onderwijspraktijk en een spellingwijzer te ontwikkelen voor in de klas, gericht op het verminderen van spellingproblemen.
Dit project is onderdeel van het grootschalige NWA-project Leesevolutie, waarin wordt beoogd het leesonderwijs te hervormen. In dit deelproject (WP2a.2) staat de relatie tussen leesbegrip en andere vormen van taalvaardigheid centraal. Net als leesbegrip vragen luisterbegrip, vertelvaardigheid en schrijfvaardigheid ook een veelvoud aan onderliggende vaardigheden om tot de hoofdboodschap te komen. In dit werkpakket onderzoeken we op welke manier deze vaardigheden met elkaar verbonden zijn en of aanbod gericht op luisterbegrip, vertelvaardigheid en/of schrijfvaardigheid kan leiden tot een verbetering van het leesbegrip.
Het medisch rekenen van verpleegkundigen ligt regelmatig onder vuur, zowel in de media als de wetenschap. Terecht: bijvoorbeeld een verkeerde dosis insuline kan grote gevolgen hebben. Studenten verpleegkunde voelen deze verantwoordelijkheid, maar dit gevoel vertaalt zich niet altijd in goede prestaties. Hoe kan het onderwijs verbeteren zodat fouten voorkomen worden? Dat wordt in dit project onderzocht bij mbo-studenten verpleegkunde. Eerst wordt onderzocht wat de invloed van de factoren taalvaardigheid, werkgeheugen en emotionele beleving is op medische rekenvaardigheid. Op basis van de uitkomsten worden passende interventies ontwikkeld en ingezet met als doel de vaardigheid in medisch rekenen te verbeteren.
Leerlingen in het speciaal onderwijs maken meer dan andere leerlingen traumatische levenservaringen mee (bijv. scheiding van ouders, ernstig ongeluk, verwaarlozing, mishandeling, etc.). Dit promotieproject tracht te achterhalen welke rol deze traumatische ervaringen spelen in het actuele probleemgedrag van leerlingen en het handelen van leerkrachten.
Uit onderzoek in het basis- en voorgezet onderwijs blijkt dat affectieve, dyadische relaties met docenten van belang zijn voor het schools functioneren van leerlingen, zoals hun schoolse betrokkenheid, schoolprestaties, gedrag en welbevinden. Of dit ook geldt voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) is nog niet bekend. Meer kennis over student-docentrelaties in het mbo kan mogelijk helpen om het schools functioneren van kwetsbare groepen studenten te bevorderen en schooluitval te voorkomen. In een promotieproject worden allereerst de vragenlijsten uit het basisonderwijs (LLRV en SPARTS) geschikt gemaakt voor docenten en studenten in het mbo. Vervolgens wordt onderzocht in hoeverre student-docentrelaties daadwerkelijk samenhangen met het schools functioneren van mbo-studenten en het welbevinden van hun docenten en hoe deze relaties verbeterd kunnen worden.
In Nederland gaan 15.000 kinderen en jongeren niet naar school. Niet naar school gaan heeft een breed scala aan oorzaken en omstandigheden, waarvoor traditioneel pas na uitval zorg werd ingezet. Echter, deze kinderen en jongeren hebben tegelijkertijd zorg en onderwijs nodig. Onderwijszorgarrangementen (OZA’s) bieden sectoroverstijgende interventie en onderwijs, met mogelijkheden om af te wijken van regelgeving die na uitval voor leerlingen belemmerend werkt. Deze sectoroverstijgende context vraagt iets anders van leraren dan de reguliere onderwijscontext. Door het analyseren van leerlinggerelateerde gegevens verkrijgen we gedetailleerde beelden van de leerlingen die deelnemen aan de verschillende experimenten. Daarnaast richten we ons op de vaardigheden van leraren om deze OZA-leerlingen te onderwijzen. Door de leraar-kindrelatie te observeren, krijgen we een breder beeld van hoe een relatie wordt opgebouwd met kinderen of jongeren met moeilijkheden.
Dit onderzoeksproject maakt deel uit van een grootschalig NRO-onderzoek ‘experiment onderwijszorgarrangementen’ waarin de werkzame mechanismen van onderwijszorgarrangementen worden onderzocht en waarin leerlingen en hun OZA worden gevolgd.
Dit project is deel van een grootschalig consortiumonderzoek naar burgerschapsonderwijs. Ondanks het belang van burgerschapsonderwijs is hier nog nauwelijks onderzoek naar gedaan voor het gespecialiseerd onderwijs (sbo en so). Wel is bekend dat het vormgeven van een coherent burgerschapscurriculum voor het gespecialiseerd onderwijs (go) een uitdaging blijkt te zijn (Inspectie van het Onderwijs, 2025). Daarmee lijkt er binnen het go een grote noodzaak voor het bevorderen van een schoolbrede aanpak van burgerschapsaanbod en monitoring daarvan. Daar wordt in dit project aan gewerkt.